Direct een advocaat nodig? Bel: +31 10 220 44 00

Of e-mail en ontvang binnen 24 uur een antwoord

Header mvo 1 scaled

Nieuws

De haij & van der wende advocaten

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

De noodzaak van uitgestelde inwerkingtreding van een omgevingsvergunning voor een geslaagd verzoek om voorlopige voorziening 🌳

Man plating ground small tree

In artikel 16:79 lid 2 van de Omgevingswet is de bevoegdheid voor het bestuursorgaan neergelegd om te bepalen dat een verleende omgevingsvergunning pas vier weken na de dag van bekendmaking van het besluit in werking treedt. Deze bepaling is met name bruikbaar bij besluiten die kunnen zorgen voor onomkeerbare gevolgen.

Van zo’n situatie was sprake in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 7 november 2024. In deze zaak ging het om een verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van een nieuwe boomkwekerij. Onderdeel van de vergunning was het aanleggen van drainage op een diepte van maximaal 90 centimeter onder het maaiveld. Verzoekster had om voorlopige voorziening verzocht bij de voorzieningenrechter, omdat zij het niet eens was met de verleende omgevingsvergunning en daartegen in bezwaar was gegaan. Zij wilde voorkomen dat reeds onomkeerbare gevolgen zouden ontstaan, voordat op haar bezwaar was beslist.

Op zitting bleek dat de vergunninghouder de drainage werkzaamheden al had uitgevoerd en afgerond. Er was dus al sprake van onomkeerbare gevolgen voor de archeologische resten in de bodem, omdat de context van de archeologische resten bij de drainage werkzaamheden verloren is gegaan.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het in dit geval op de weg van het college had gelegen om gebruik te maken van de bevoegdheid uit artikel 16:79 lid 2 Ow. Omdat het college dit heeft nagelaten en de vergunninghouder meteen na de verlening van de omgevingsvergunning van start is gegaan met de drainage werkzaamheden, kon verzoekster dus sowieso geen geslaagd verzoek om voorlopige voorziening doen, omdat het college de vergunninghouder de mogelijkheid had gegeven om meteen te beginnen met werkzaamheden die onomkeerbare gevolgen hadden en een voorlopige voorziening dus geen effect meer zou hebben.

Bent u het niet eens met een verleende omgevingsvergunning voor een locatie bij u in de buurt en vraagt u zich af of het zinvol is om bezwaar of beroep in te stellen en te verzoeken om een voorlopige voorziening? Neem dan contact op met Gerard van der Wende of met Fleur Huisman.

U vind de link naar de uitspraak hier.

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Terugblik: Succesvolle Ontbijtsessie "ZZP"🥐

Ontbijtsessie ZZPVanochtend organiseerde ons Arbeidsrecht-team een speciale ontbijtsessie voor onze klanten met als onderwerp "ZZP" en de opkomst was overweldigend! We mochten een diverse groep klanten en relaties verwelkomen in een informele setting bij het altijd gastvrije Golfclub Capelle.

Het onderwerp "ZZP" stond centraal tijdens deze ochtend, die begon met een warme ontvangst met koffie en thee, gevolgd door een uitgebreid ontbijtbuffet. Daarna ging de ontbijtsessie van start, waarin volop ruimte was voor kennisdeling en vragen. Het was een interactieve en inspirerende ochtend waarin kennisdelen en verbinding centraal stonden.

Wij bedanken alle deelnemers voor hun aanwezigheid en dat zij de tijd hebben genomen om op deze vroege ochtend bij onze ontbijtsessie aanwezig zijn geweest.

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Verandering in jurisprudentielijn: minder snel sprake van een spoedeisend belang bij voorlopige voorziening bestemmingsplanzaken

Bestemmingsplan zaken

In een bestemmingsplanprocedure is het soms nodig om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen bij de voorzieningenrechter, bijvoorbeeld als een bestemmingsplan wordt gepubliceerd voor de bouw van een nieuw appartementencomplex vlak achter uw woning of bedrijf. U stelt beroep in tegen het bestemmingsplan. Beroep heeft echter geen schorsende werking, dus u vreest dat tijdens de beroepsprocedure al zal worden begonnen met de bouw. U kunt dan een voorlopige voorziening aanvragen bij de voorzieningenrechter, om de bouw tijdens de beroepsprocedure te voorkomen. Om een voorlopige voorziening te verkrijgen, moet sprake zijn van een spoedeisend belang.

In een uitspraak van 12 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Raad van State geoordeeld dat voortaan minder snel zal worden geoordeeld dat sprake is van een spoedeisend belang, wanneer nog geen vergunningaanvraag is ingediend. In deze zaak werd verzocht om een voorlopige voorziening in een bestemmingsplanzaak. Verzoekster vreesde dat er tijdens de beroepsprocedure een aanvraag voor een omgevingsvergunning zou worden ingediend en op die aanvraag zou worden besloten, hetgeen zou leiden tot onomkeerbare gevolgen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat geen sprake zou zijn van een spoedeisend belang. Op het moment van de zitting was namelijk nog geen vergunningaanvraag ingediend en ook was niet gebleken dat de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan aanleiding gaven voor het uitvoeren van voorbereidende werkzaamheden die feitelijk onomkeerbare gevolgen zouden hebben, althans die niet zonder het bestemmingsplan uitgevoerd zouden kunnen worden.

De voorzieningenrechter oordeelt vervolgens dat de enkele stelling dat het voornemen bestaat om een vergunningaanvraag in te dienen, onvoldoende is om spoedeisendheid aan te nemen bij een verzoek om schorsing van een bestemmingsplan. In de praktijk blijkt immers dat slechts in uitzonderingsgevallen vooruitlopend op de onherroepelijkheid van een bestemmingsplan daadwerkelijk een vergunningaanvraag wordt ingediend.

Voor de praktijk betekent dit dat het in bestemmingsplanzaken moeilijker wordt om een voorlopige voorziening te verkrijgen. Dit lijkt enkel mogelijk te zijn wanneer reeds een vergunningaanvraag is ingediend voor een (bouw)activiteit.

Heeft u vragen over het aanvragen van voorlopige voorziening of over een bestemmingsplanprocedure? Neem dan contact op met Gerard van der Wende of met Fleur Huisman.

U vindt de link naar de uitspraak hier

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Didam II-arrest

Didam zaak

Op 15 november 2024 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen in de Didam-zaak. In deze zaak wilde de gemeente Montferland een stuk grond in Didam, dat eigendom was van de gemeente, verkopen aan een projectontwikkelaar. Bij de gemeente had zich ook een andere vastgoedondernemer gemeld, die ook geïnteresseerd was in de koop van het stuk grond. De gemeente verkocht de grond uiteindelijk aan de projectontwikkelaar en niet aan de vastgoedondernemer. De vastgoedondernemer was het hier niet mee eens en spande een kort geding aan tegen de gemeente en de projectontwikkelaar. Hij meende namelijk dat alle gegadigden een kans hadden moeten krijgen om het stuk grond te kopen.

In 2021 oordeelde de Hoge Raad hierover. Zij overwoog dat een overheidslichaam dat een onroerende zaak wil verkopen, aan iedereen die belangstelling heeft een gelijke kans moet geven om de zaak te kopen. De Hoge Raad heeft voor dat proces nadere regels opgesteld, de zogenoemde ‘Didam-regels’.

In de vervolgzaak, waarin de Hoge Raad nu arrest heeft gewezen, moest worden geoordeeld over de eis van de vastgoedonderneming, die stelde dat de koopovereenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar moest worden vernietigd en dat de gemeente de grond alleen mocht verkopen als zij zich aan de Didam-regels hield. De rechtbank heeft de eis van de vastgoedonderneming in eerste aanleg afgewezen. Het hof daarentegen, heeft de eis toegewezen en de koopovereenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar vernietigd en de gemeente verboden om het stuk grond te kopen zonder naleving van de Didam-regels. Daarnaast heeft het hof de gemeente gelast om schadevergoeding te betalen aan de vastgoedonderneming.

De gemeente en de projectontwikkelaar hebben allebei beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Zij zijn van mening dat de Didam-regels pas gelden vanaf de datum van het (eerste) Didam-arrest, dat de schending van de Didam-regels hooguit kan leiden tot een onrechtmatige daad van de overheid en niet tot het vernietigen van de koopovereenkomst.

Advocaat-generaal Snijders heeft een conclusie geschreven, waarin hij de Hoge Raad adviseert om de uitspraak van het hof te vernietigen. 

De Hoge Raad heeft vervolgens als volgt geoordeeld:

  • De Didam-regels gelden niet pas vanaf de datum van de (eerste) uitspraak in 2021. De Didam-regels zijn deels gebaseerd op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en er is geen reden om de toepasselijkheid te beperken tot na het (eerste) Didam-arrest.
  • Een koopovereenkomst die in strijd met de Didam-regels is gesloten, is niet nietig of vernietigbaar. Zo’n overeenkomst is en blijft geldig, ook als de gemeente bij het sluiten ervan de Didam-regels niet (goed) heeft gevolgd.
  • De (potentiële) gegadigde die geen kans heeft gekregen om het stuk grond te kopen, kan van de gemeente mogelijk wel schadevergoeding eisen op grond van een onrechtmatige daad.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het gerechtshof Arnhem en verwijdt de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.

Voor de praktijk betekent dit het volgende. Ook bij overeenkomsten die vóór de (eerste) uitspraak in 2021 zijn gesloten, moesten overheden zich houden aan de Didam-regels. Mocht een overeenkomst toch zijn gesloten zonder inachtneming van de Didam-regels, dan betekent dat niet meteen dat die overeenkomst nietig of vernietigbaar is, maar wel dat de gegadigde die geen kans heeft gekregen om het stuk grond te kopen, een schadevergoeding kan eisen op grond van een onrechtmatige daad door de gemeente.

Heeft u naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad nog vragen, dan kunt u contact opnemen met Gerard van der Wende en Fleur Huisman

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende
Tim

Wat is de toegevoegde waarde van de nieuwe Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR)? De Raad van State twijfelt ⚖️

Rechtspraak hamer 2

Op 11 november 2024 heeft De Raad van State haar langverwachte advies gepubliceerd over het omstreden wetsvoorstel VBAR. De signalering van bepaalde problemen is terecht, echter twijfelt de Raad aan de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel. Daarentegen is de opheffing van het handhavingsmoratorium door de Belastingdienst volgens de Raad wel een goede ontwikkeling.

Het wetsvoorstel

Een trouwe lezer van onze blogs is al enigszins op de hoogte van de kern van het wetsvoorstel, echter is herhaling de kracht van de boodschap. In het kort wordt beoogd het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen te verscherpen en wordt er een rechtsvermoeden geïntroduceerd. Iedere werkende die minder dan € 33,00 per uur verdient, wordt geacht werknemer te zijn.

De Raad van State over het onderscheid tussen werknemers en zzp’ers

De Raad twijfelt of het wetsvoorstel VBAR het probleem oplost van de fiscale uitkomsten die verbonden zijn aan het antwoord op de vraag of iemand een werknemer of een zzp’er is. Het onderliggende probleem is dat werkenden – als zij de keus hebben – zich liever in de markt zetten als zzp’er, veelal omdat dit financieel voordeliger is. Dit wetsvoorstel codificeert bestaand recht, wat best nuttig kan zijn, maar dit onderliggende probleem wordt daarmee niet aangepakt. Dit zou volgens de Raad beter kunnen worden opgelost door bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling af te bouwen en zelfstandigen te verplichten om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. Dit zijn juist oplossingen die het wetsontwerp niet hebben gehaald.

Toegevoegde waarde van het rechtsvermoeden?

De Raad is ook niet overtuigd van het rechtsvermoeden. Zo mag de Belastingdienst het rechtsvermoeden niet eens zelfstandig toetsten, maar zal zij afhankelijk zijn van de rechtelijke uitspraak waarin het werknemerschap wordt vast gesteld. Om hiervan gebruik te kunnen maken zullen werkenden dus naar de rechter moeten stappen en dat is voor deze groep meestal een te grote stap. Hoeveel (veronderstelde) werknemers, met een uurloon van minder dan € 33,00, dit zullen doen is inderdaad twijfelachtig.

Opheffing handhavingsmoratorium

Waar het wetsvoorstel VBAR door de Raad flink onder vuur wordt genomen, geldt dit niet voor de opheffing van het handhavingsmoratorium in het kader van de wet DBA. Dat vindt de Raad in beginsel een goed idee. Sterker nog, ze vraagt zich af of de wet VBAR hiernaast wel nodig is.

Met terugwerkende kracht pensioenpremies afdragen?

In beginsel niet veel nieuws onder de zon, met uitzondering van het feit dat de Raad vraagt hoe de regering denkt om te gaan met de pensioenpremies. De Belastingdienst gaat pas naheffen over de periode dat het handhavingsmoratorium (vanaf 1 januari 2025) is opgeheven (tenzij sprake is van kwaadwillendheid). Of pensioenfondsen eenzelfde werkwijze hanteren als een schijnzelfstandige met terugwerkende kracht toch werknemer is, blijkt op dit moment nergens uit. De Raad vraagt zich letterlijk af wat de pensioenfondsen zullen doen als met terugwerkende kracht wordt vastgesteld dat een zzp’er al die jaren gewoon werknemer was. Tellen die jaren dan mee voor de pensioenberekening? De Pensioenfederatie heeft in dit verband geopperd schijnzelfstandigen geen pensioenaanspraken over het verleden te geven. Dat zou dan betekenen dat bijvoorbeeld een zzp‘er die altijd in de Bouw heeft gewerkt en zelf geen pensioen heeft opgebouwd, straks moet rondkomen van alleen een AOW-uitkering. Je kunt stellen dat een zzp’er die echt voor het ondernemerschap kiest gewoon pech heeft, maar wat doet men met die zzp’ers die wel als zelfstandige moeten werken, omdat ze anders geen inkomen hebben? De Raad adviseert om die reden het wetsvoorstel op dit vlak aan te vullen.

Heeft u naar aanleiding hiervan vragen over het inhuren van zzp’ers? Neem dan contact op met Dennis Oud, Tessa Sipkema, Tim van Riel of met Elke Hofman-Bijvank.

U kunt het advies van de Raad van State hier zelf lezen.

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Verlengen begunstigingstermijn door afhankelijkheid van derden

Begunstigingstermijn

Wanneer een bestuursorgaan een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang oplegt, wordt aan de overtreder een termijn geboden om de overtreding te beëindigen. Dit wordt de begunstigingstermijn genoemd. Soms is het voor een overtreder niet mogelijk om de overtreding binnen de begunstigingstermijn te beëindigen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de overtreder afhankelijk is van anderen, om de overtreding te beëindigen. De overtreder zal het bestuursorgaan dan verzoeken om de begunstigingstermijn te verlengen. In sommige gevallen zal het bestuursorgaan hierin mee gaan, maar er zijn ook gevallen waar het bestuursorgaan meent dat verlenging niet gerechtvaardigd is.

Dit was het geval in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2024. De overtreder kreeg in deze zaak een last onder dwangsom opgelegd omdat zijn pluimveeslachterij niet voldeed aan de geluidvoorschriften. Het college had aan de last onder dwangsom een begunstigingstermijn verbonden. Die begunstigingstermijn was al een keer verlengd, maar de overtreder verzocht het college om dit nogmaals te doen. Vanwege een vertraging in de levering van geluiddempende voorzieningen kon hij niet eerder voldoen aan de door het college opgelegde last. In de tussentijd had de overtreder wel al maatregelen genomen waardoor de geluidsbelasting aanzienlijk was afgenomen. Desondanks wees het college het verzoek van de overtreder toch af. De overtreder diende daarom een verzoek om voorlopige voorziening in bij de voorzieningenrechter, die vervolgens moest oordelen over de rechtmatigheid van die afwijzing.

De voorzieningenrechter benoemt allereerst dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende blijkt:

  1. De begunstigingstermijn strekt ertoe om de overtreding te beëindigen. Daarbij is van belang dat de begunstigingstermijn niet langer mag zijn dan noodzakelijk is voor het beëindigen van de overtreding.
  2. Het bestuursorgaan heeft enige vrijheid bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn.
  3. De begunstigingstermijn is niet bedoeld om de overtreder in de gelegenheid te stellen om de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure af te wachten.

Als de begunstigingstermijn te kort is om aan de last te voldoen, omdat de overtreder daarvoor (mede) afhankelijk is van derden, kan de overtreder verzoeken om verlenging van de begunstigingstermijn, zoals de overtreder in deze zaak ook deed. Bij de beoordeling van dat verzoek is van belang in hoeverre de overtreder tijdig stappen heeft ondernomen om aan de last te voldoen. Als de overtreder pas daags voordat de begunstigingstermijn afloopt, stappen zet om aan de last te voldoen, zal de begunstigingstermijn waarschijnlijk niet verlengd worden.

De voorzieningenrechter oordeelt in dit geval dat de overtreder reeds tijdelijke maatregelen heeft getroffen om te voldoen aan de geluidsgrenswaarde, vooruitlopend op het realiseren van de geluiddempende voorzieningen. Het college heeft de afwijzing van het verzoek van de overtreder daarom onvoldoende en ondeugdelijk gemotiveerd en de voorzieningenrechter verlengt de begunstigingstermijn daarom tot 6 december 2024.

Vreest u dat u een door u begane overtreding niet binnen de begunstigingstermijn kunt beëindigen, bijvoorbeeld omdat u afhankelijk bent van een levering of een dienst van derden, of omdat sprake is van concreet zicht op legalisatie, en vraagt u zich af of in uw geval de begunstigingstermijn kan worden verlengd, of dat u een verzoek om voorlopige voorziening moet indienen? Neem dan contact op met Gerard van der Wende of met Fleur Huisman.

U vindt de link naar de uitspraak hier

Blijf juridisch op de hoogte

Meld u aan voor onze nieuwsbrief