Direct een advocaat nodig? Bel: +31 10 220 44 00

Of e-mail en ontvang binnen 24 uur een antwoord

Header mvo 1 scaled

Nieuws

De haij & van der wende advocaten

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Verandering in toepassing belanghebbendenbegrip na inwerkingtreding Omgevingswet?

Padelbaan buiten omgevingsrecht

In artikel 1:2 Awb wordt een belanghebbende gedefinieerd als: “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. Deze definitie is relevant, omdat alleen belanghebbenden in bezwaar (of beroep) kunnen gaan tegen een besluit van de overheid.

Ondanks dat het belanghebbendebegrip al sinds 1994 is opgenomen in de Awb, en die wet nog altijd geldt, zag de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant aanleiding om te toetsen of het belanghebbendebegrip nog wel dezelfde betekenis heeft sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit deed hij in zijn uitspraak van 20 maart 2025.

In deze zaak was een omwonende in bezwaar gegaan tegen een omgevingsvergunning voor het aanleggen van 4 padelbanen en het verleggen van een tennisbaan op een sportcomplex. Haar bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college meende dat zij geen belanghebbende was. De omwonende heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. Zij meende namelijk dat zij wel belanghebbende was, omdat het plan een onevenredige impact zou hebben op haar woon- en leefklimaat.

Om te beoordelen of dit daadwerkelijk het geval is, moest worden getoetst aan artikel 1:2 Awb. Voordat de voorzieningenrechter hieraan toekomt, wijst hij eerst op het feit dat de omgevingsvergunning is verleend op grond van de Omgevingswet. Onder het oude recht (de Wabo) heeft de Afdeling veel rechtspraak ontwikkeld over het belanghebbendebegrip. De vraag is nu of die rechtspraak en de werking van het belanghebbendebegrip ook van toepassing is onder de Omgevingswet. De voorzieningenrechter oordeelde van wel. Artikel 1:2 Awb is immers niet gewijzigd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de gevolgen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van padel- en tennisbanen zijn ook niet veranderd.

Voor de omwonende in deze zaak betekende dat, dat zij geen belanghebbende was, omdat zij geen zicht had op de padel- en tennisbanen en zij op een te grote afstand van de banen woonde, waardoor zij geen hinder van enige betekenis zou ervaren.

Geconcludeerd kan worden dat het belanghebbendebegrip ook onder de Omgevingswet toepasbaar blijft. Volledigheidshalve wijs ik u er wel op dat dit een uitspraak is van de rechtbank. De Afdeling moet zich nog uitlaten over dit vraagstuk.

U leest de uitspraak hier.

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Publicatie en bekendmaking van een besluit: een belangrijk verschil

Besluit publicatieHet is vaak een punt van discussie: de datum van bekendmaking en de datum van publicatie van een besluit. Welke van de twee is nu leidend voor de start van een bezwaar- of beroepstermijn? Dit is essentiële informatie, want als de verkeerde datum wordt gekozen, kan het zomaar zijn dat een burger of bedrijf te laat is met het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, omdat de termijn al is verstreken.

Een dergelijke situatie werd besproken in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 april 2025. Een derde had bezwaar gemaakt tegen een aan Vodafone Libertel B.V. verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een antenne-opstelpunt. Het college van de gemeente Emmen had dat bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaartermijn al was verstreken voordat het bezwaar was ingediend. Het besluit tot vergunningverlening was namelijk al van 18 oktober 2022, waardoor de bezwaartermijn op 19 oktober 2022 was aangevangen. De derde heeft pas op 8 december 2022 bezwaar ingediend. Toen was de bezwaartermijn al verstreken, waardoor het bezwaar te laat was en niet-ontvankelijk werd verklaard. De derde kon zich niet vinden in de niet-ontvankelijkverklaring, omdat hij meende dat de publicatie in het Gemeenteblad onjuist was. In de publicatie is namelijk opgenomen dat “de datum van bekendmaking is eerst genoemd”. Volgens de derde is die eerstgenoemde datum 1 november 2022 en niet 18 oktober 2022. Deze onduidelijkheid in de publicatie zou de derde niet aangerekend kunnen worden.

De Afdeling oordeelt dat duidelijk is dat het besluit tot vergunningverlening op 18 oktober 2022 is bekendgemaakt aan de aanvrager, waarna de bezwaartermijn is aangevangen. De bekendmaking is daarna gepubliceerd in het Gemeenteblad. Volgens de Afdeling is er geen reden om te oordelen dat sprake is van een onduidelijke publicatie in het Gemeenteblad, omdat hierin duidelijk is vermeld dat de omgevingsvergunning op 18 oktober 2022 bekend is gemaakt. Dat rechtsboven op de pagina de datum 1 november 2022, de datum van uitgifte van het Gemeenteblad, betekent niet dat dit de bekendmaking van het besluit is. Dit is immers de datum van publicatie. Hierbij heeft de Afdeling ook meegewogen dat de derde werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener en derhalve meer van hem verwacht mocht worden.

Kort gezegd betekent dit dat het van groot belang is om in de gaten te houden wanneer de bezwaar- of beroepstermijn nu daadwerkelijk gaat lopen. Het te laat indienen van een bezwaar- of beroepschrift kan immers grote gevolgen hebben.

Heeft u hulp nodig bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep tegen een besluit van de overheid? Neem dan contact op met Gerard van der Wende of met Fleur Huisman. Wij helpen u graag.

U leest de uitspraak hier

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Fraude op de werkvloer: als vertrouwen verdwijnt, wat dan?🤔

Fraude op werkvloer

In een recente uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd een interessante zaak behandeld die ons herinnert aan de complexiteit van fraude op de werkvloer. Hierin bleek dat een werkneemster niet aansprakelijk was voor fraude gepleegd door haar leidinggevende. Dit roept een belangrijke vraag op voor werkgevers, namelijk hoe ga je om met vermoedens van fraude binnen de organisatie? 

Te doorlopen stappen

Als een werkgever vermoedt dat een werknemer betrokken is bij frauduleuze activiteiten is het belangrijk om een aantal stappen te doorlopen. Begin ten eerste met het verzamelen van bewijs. Het heeft geen zin een werknemer te betichten van fraude als je dit als werkgever niet hard kan maken. Vervolgens is het belangrijk om in gesprek te gaan met de werknemer in kwestie om die te confronteren met het vermoeden. Dit gesprek moet open en eerlijk zijn en bij voorkeur wordt de werknemer uitgenodigd op kantoor.

Afhankelijk van de uitkomst van dit gesprek kan een werkgever verschillende maatregelen overwegen. Dit kan variëren van een officiële waarschuwing tot in het ergste geval een ontslag op staande voet. Hierbij is het van belang om de juiste afweging te maken aangezien een verkeerde beslissing aanzienlijke nadelige financiële gevolgen kan hebben.

De schade

Indien een werkgever vervolgens de werknemer aansprakelijk wil stellen is het van belang om te onthouden dat opzet of bewuste roekeloosheid hiervoor noodzakelijk is. Een van beide bewijzen kan voor een werkgever een behoorlijk lastige opgave zijn. 

Preventie

Het is altijd, maar ook zeker in het geval van fraude, het beste om te voorkomen in plaats van te genezen. Dit begint met het versterken van de integriteitscultuur binnen het bedrijf waarbij heldere richtlijnen en controlesystemen essentieel zijn. Overweeg bijvoorbeeld ook om referenties na te trekken bij nieuwe medewerkers of standaard een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen.

Tot slot, elke situatie is uniek. Wat werkt voor het ene bedrijf, kan voor het andere minder effectief zijn. Blijf alert en voorbereid, en onthoud: in de strijd tegen fraude is kennis van de wet onmisbaar. Bij vermoedens van fraude door een werknemer is het zaak tijdig juridisch advies in te winnen.

Heeft u vragen hierover of heeft u te maken met (een vermoeden van) fraude? Neem dan contact op met Dennis Oud, Tessa Sipkema, Elke Hofman of met Tim van Riel.

U leest de uitspraak hier.

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Toerekening van een toezegging aan een bestuursorgaan: wanneer mag dat eigenlijk?

Justitia

Een vaak gehoorde uitspraak van burgers en bedrijven is dat “de gemeente heeft gezegd dat…” Daarmee wordt dan vaak gedoeld op een uitspraak van een ambtenaar, of een bestuursorgaan. De vraag die in dergelijke zaken vaak aan de orde komt, is of een bepaalde toezegging van een ambtenaar of een bestuursorgaan, aan een (ander) bestuursorgaan kan worden toegerekend.

Ook in de uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 2025 kwam deze vraag weer aan de orde. Meer specifiek ging het in deze uitspraak om een toezegging die door wethouders en casemanagers, als vertegenwoordigers van het college, waren gedaan en die de gemeenteraad toegerekend zouden kunnen worden.

De Hoge Raad oordeelde dat "voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een toezegging die de gemeente dient na te komen, moet worden uitgegaan van de maatstaf die de Afdeling heeft ontwikkeld”. Volgens deze maatstaf kan een gedane toezegging het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend, als de betrokkene een goede reden had om te mogen veronderstellen dat de personen die de toezegging hebben gedaan, daarmee de opvatting van het bestuursorgaan vertolkten.

Als de gemeenteraad het bevoegde bestuursorgaan is, zijn handelingen van (leden van) het college en van gemeenteambtenaren slechts aan de gemeenteraad toe te rekenen, als de gemeenteraad duidelijk heeft gemaakt dat zij instemde met die handelingen. Alleen dan kan een burger of bedrijf op goede gronden veronderstellen dat deze personen de opvatting van de gemeenteraad vertolkten. De belangrijkste reden daarvoor is dat de gemeenteraad, anders dan het college, een democratisch gekozen bestuursorgaan is en geen afbreuk mag worden gedaan aan diens ruimte om een eigen belangenafweging te maken.

Wat betekent dit voor de praktijk? Ga er niet altijd vanuit dat iedere medewerker van de gemeente spreekt namens een bestuursorgaan. Zeker in het geval van toezeggingen die namens de gemeenteraad zouden zijn gedaan, kun je bedrogen uitkomen. Zelfs toezeggingen van een wethouder kunnen niet aan de raad worden toegerekend, als de raad het bevoegde bestuursorgaan is.

U leest de uitspraak hier.

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Bestuursdwang: soms noodzakelijk, maar wordt het wel uitgevoerd zoals het hoort?

Dwangsom

In eerdere blogs ben ik al vaker ingegaan op de verschillende soorten herstelsancties. In de meeste gevallen ging het dan om een last onder dwangsom, maar het is ook mogelijk dat een bestuursorgaan een last onder bestuursdwang oplegt, waarbij een overtreder wordt gelast om een overtreding te beëindigen, anders zal het bestuursorgaan dat doen.

De last onder bestuursdwang stond ook centraal in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2025. De overtreder had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen, vanwege een te hoge vuurlast in zijn woning. Hij had namelijk zoveel spullen in zijn woning verzameld en hij gebruikte de elektra op zo’n onveilige wijze, dat het voor de brandweer onmogelijk zou zijn om bij een calamiteit hulp te bieden. Omdat de overtreding niet door de overtreding werd beëindigd, heeft het college bestuursdwang toegepast. De kosten hiervan bracht het college in rekening bij de overtreder. Om de bestuursdwang uit te voeren, moest het bestuursorgaan middels een machtiging binnentreden in de woning. Zo’n machtiging geldt echter maar drie dagen en het college had in dit geval pas na vier dagen de woning betreden, waardoor de machtiging niet meer gold. Daarnaast had het college de afgevoerde spullen meteen vernietigd, terwijl het college die spullen twee weken had moeten bewaren.

Gelet op de fouten die het college had gemaakt bij de uitvoering, oordeelde de Afdeling dat het college de kosten van de bestuursdwang niet op de overtreder had mogen verhalen.

Wat betekent dit voor de praktijk? Indien u als burger of bedrijf na het ontvangen van een last onder bestuursdwang de overtreding zelf niet beëindigd, kan het college bestuursdwang toepassen. Let in dat geval goed op dat het college die bestuursdwang op de juiste wijze uitvoert en ga na of zij de kosten hiervan wel op u kan verhalen.

Heeft u vragen over het verhalen van kosten van bestuursdwang of over herstelsancties in het algemeen? Neem dan contact op met Gerard van der Wende of met Fleur Huisman.

U leest de uitspraak hier

Lennart Hordijk
Lennart hordijk small
Dennis Oud
Dennis rond 200x200
Erwin den Hartog
Erwin rond 200x200
Fleur Huisman
Fleur 1
Petra Lindthout
Petra lindhout pf
Tessa Sipkema
Tessa rond 200x200
Gerard van der Wende
Gerard rond 200x200
Elke Hofman-Bijvank
Elke 1
Bas van der Eijk
Bas advocaat Rotterdam
Tim van Riel
Tim portret
Iris Keemink
Iris portret
De Haij & van der Wende
Logo Haij Wende

Corona als excuus? De grenzen van bestuurdersaansprakelijkheid

Corona virus

Precies 5 jaar geleden stond de wereld op zijn kop. De eerste maatregelen omtrent de Covid-19 periode werden toen genomen door de overheid. Bedrijven moesten sluiten en iedereen moest in quarantaine. Gelukkig kunnen we stellen dat deze tijd achter ons ligt, maar in hoeverre speelt Covid-19 nog steeds een rol in het geval van bestuurdersaansprakelijkheid? In een interessant artikel, dat in het navolgende wordt samengevat, doen mr. L.A. van der Werf en mr. R.J.H. Berghuis onderzoek naar uitspraken van rechters in hoeverre bestuurders hun bestuurdersaansprakelijkheid kunnen verwerpen door een beroep te doen op de Covid-19 crisis wanneer hun onderneming failliet is gegaan.[1]

Eerst wordt kort uiteengezet hoe je als bestuurder aansprakelijk kunt worden gehouden en vervolgens wordt kort ingegaan op het onderzoek in hoeverre rechters het “Covidverweer” vandaag (nog) accepteren.

Bestuurdersaansprakelijkheid

In het geval van een faillissement kan een bestuurder op twee manieren aansprakelijk worden gehouden. Allereerst door de curator op grond van art. 2:248 BW en daarnaast door derden op grond van art. 6:162 BW.

In het geval van art. 2:248 BW moet de curator aantonen dat er sprake is van een boedeltekort in tijde van faillissement en dat dit het gevolg is van het onbehoorlijk handelen van de bestuurder. De maatstaf hiervoor is dat geen redelijk denkend bestuurder, onder dezelfde omstandigheden, op dezelfde wijze zou hebben gehandeld. Onvoorzienbare omstandigheden dienen hierbij buiten beschouwing gelaten te worden. Daarnaast moet de bestuurder weten dat schuldeisers door zijn handelen zouden worden benadeeld. Indien een bestuurder zijn boekhoud- of administratieverplichting niet is nagekomen, wordt dit vermoed de reden te zijn van het faillissement en dat de bestuurder dus onbehoorlijk heeft gehandeld.

In het geval van art. 6:162 BW moet de bestuurder een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. Hiervoor is de Beklamel-norm relevant. Dit houdt in dat er sprake is van een ernstig verwijt indien de bestuurder bij het aangaan van een overeenkomst wist, of behoorde te weten, dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en ook niet genoeg verhaal kon bieden indien hieruit schade zou ontstaan.

Door de Covid-19 crisis gingen veel ondernemingen failliet, waarbij de bestuurder soms aansprakelijk werd gehouden. In hoeverre kon corona als excuus gebruikt worden om aansprakelijkheid te vermijden?

Jurisprudentie onderzoek

Mr. L.A. van der Werf en mr. R.J.H. Berghuis hebben rechtspraak tussen 2020 en 2024 geanalyseerd om helder te krijgen in hoeverre rechters meegingen met een covidverweer. In totaal zijn er 18 relevante uitspraken gewezen in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid waarbij een covidverweer is gevoerd. In deze uitspraken moesten de bestuurders dus aantonen dat corona de voornaamste reden is geweest voor het faillissement.

Er zijn 12 uitspraken gewezen in het kader van een vordering op grond van art. 2:248 BW en 6 uitspraken in het geval van art. 6:162 BW.

In de 12 uitspraken in het kader van art. 2:248 BW ging het dus om een curator die de bestuurder aansprakelijk stelt voor het onbehoorlijk handelen. Uiteindelijk is de rechter slechts in 1 geval meegegaan met het covidverweer. Het faillissement van deze onderneming vond namelijk plaats tijdens de eerste lockdown, toen de overheid nog geen steunmaatregelen had aangeboden. Daarnaast oordeelde het hof dat de curator de aansprakelijkheid niet mocht baseren op relevante informatie die pas ná de lockdown bekend werd gemaakt.  In de overige uitspraken speelde corona wel een rol, maar was het niet de voornaamste reden voor het faillissement. Sommige ondernemingen hadden bijvoorbeeld al belastingschulden, waardoor de rechters oordeelde dat de coronacrisis hier niet een doorslaggevende rol in speelde. Het feit dat er een crisis was, betekende dus niet dat dit zomaar als excuus gebruikt kon worden.

De overige 6 uitspraken gingen nader in of de bestuurder een ernstig verwijt kon worden gemaakt en of daardoor derden de bestuurder aansprakelijk konden stellen in het geval van faillissement. De lat voor deze maatstaf ligt hoog en wordt dus niet vaak aangenomen door de rechter. Het covidverweer slaagde in 5 van de 6 gevallen. Uit het onderzoek blijkt dat een beroep op een ernstig verwijt heel sterk afhangt van de omstandigheden van het geval en met het oog op de crisis niet snel wordt aangenomen dat sprake is van een ernstig verwijt. Er wordt in iedere uitspraak per geval gekeken naar de gevolgen van corona en of de onderneming daadwerkelijk niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. Daarnaast worden ook algemene omstandigheden meegenomen, zoals dat de webwinkels bijvoorbeeld populairder werden. Mr. L.A. van der Werf en mr. R.J.H. Berghuis concluderen dat al deze algemene omstandigheden ook een grote rol spelen tijdens het bepalen of er sprake is van een ernstig verwijt.

Conclusie

Met het oog op het feit dat in tijde van de coronacrisis veel ondernemingen failliet zijn gegaan, valt het op dat corona niet vaak als reden is gebruikt voor het faillissement. Er zijn slechtst 18 publiceerde uitspraken waarin het covidverweer echt centraal stond. Daarnaast staan de uitkomsten van de twee vormen van aansprakelijkheid tegenover elkaar. Waarbij een covidverweer in het geval van onbehoorlijk handelen niet slaagt, slaagt deze wel wanneer er moet worden beoordeeld of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. In beide gevallen kan in ieder geval wél worden geconcludeerd dat het erg casuïstisch van aard is en dat bestuurders goed moeten aantonen dat ze hun administratie goed op orde hebben.

5 jaar later voelen veel ondernemingen nog steeds een nasleep van de coronacrisis. Een beroep op de crisis om aansprakelijkheid te voorkomen zal echter steeds minder kans hebben van slagen. Laten we ook hopen dat een beroep op dit verweer niet meer nodig is in de toekomst.  

Heeft u toch hulp nodig in het geval van een bestuurdersaansprakelijkheid of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen; onze Ondernemingsrecht advocaten zullen u altijd te hulp staan!\

[1] L.A. van der Werf en mr. R.J.H. Berghuis, “Bestuurdersaansprakelijkheid en Covid-19. Gaat het ‘covidverweer’ (nog) op?, Tijdschrift voor Curatoren, 2024, nr. 6.

Blijf juridisch op de hoogte

Meld u aan voor onze nieuwsbrief